Informatiefiche Succesvol bomen planten

17/02/2021

Onderstaande informatie is gebaseerd op het Technisch Vademecum Bomen (ANB en Inverde, 2008). Voor meer uitgebreide informatie omtrent transport, groeiplaatsvoorbereiding en aanplant verwijzen we u graag verder naar dit Vademecum.

Tijdstip van aanplanting

De meeste bomen plant je best in het najaar, na half november. Een tijdige aanplant in het najaar voorkomt uitval in het eerste jaar. Notelaars (met een teer vlezig wortelstelsel) zijn een uitzondering en worden best in het voorjaar geplant (niet later dan midden maart) om het moment tussen aanplanting (en dus sowieso beschadiging van de wortels) en start van de groei (en dus herstel van de wortels) zo kort mogelijk te houden.

Transport en behandeling van het plantgoed

De behandeling van het plantgoed na het rooien in de boomkwekerij is erg belangrijk voor een succesvolle aanplanting. Blootstelling aan de lucht, wind en zon kunnen uitdroging van de wortels veroorzaken wat nefast is voor de overleving. Tijdens opslag en transport van de bomen moeten de wortels absoluut beschermd worden.

Uitdroging en transportschade vermijdt u door doordacht te laden, stapelen, vervoeren en afladen:

  • Vervoer de planten steeds onder een dekzeil en bij voorkeur met de wortels extra verpakt in plastic of natte jute;
  • Vermijd schade aan de stam, takken en wortels door de bomen niet te hoog te stapelen (zeker voor hoogstammen).

Enkele aanbevelingen:

  • Probeer de bomen op de dag van levering (of de dagen erna) te planten. De tijd tussen rooien en planten moet zo kort mogelijk gehouden worden om de kans op uitdroging en beschadiging van de boom zo klein mogelijk te maken.
  • Vermijd in alle gevallen blootstelling van de wortels aan de lucht! Op een droge, winderige dag kan plantsoen door gebrek aan bescherming op minder dan een half uur afsterven. Sombere, regenachtige, vochtige dagen zijn het ideale moment om bomen te planten.
  • Ook tijdens de aanplant zelf moeten de bomen dus onder een plastiek/natte jute of nog beter met de wortels in een aangrenzende gracht gestockeerd worden. Bomen die niet op de dag van levering kunnen geplant worden, stockeer je best ergens binnen onder natte jute.
  • Als bomen niet op dag van levering (of de dagen daaropvolgend) kunnen geplant worden, worden ze het best zo snel mogelijk ingekuild. Dit doe je door een greppel te graven waarin je alle bomen naast elkaar met de wortels volledig onder de grond met aarde kan bedekken.

Plantput

De grootte van de plantput is afhankelijk van de maat van de boom die geplant wordt. Voor bomen met naakte wortel moet de plantput groot genoeg zijn zodat alle wortels er in uitgespreid kunnen worden zonder gedraaid te liggen of aan de buitenzijde van de plantput omhoog te wijzen. Als de wortels niet in de plantput passen, moet de plantput groter gemaakt worden in plaats van de wortels te snoeien. De plantput moet net zo diep zijn dat bij het aanplanten van de boom de bovenste wortels net onder zitten, niet dieper en niet hoger. Een veelgemaakte fout is dat de bomen te diep geplant worden. Bij geënte bomen moet de ent zeker boven de grond zitten.

Maak onderaan in de put best wat aarde los, zodat de wortels vlot hun weg naar het water vinden. Breng de boom ook niet met een draaiende beweging in de put, dit leidt tot een slechte wortelgroei. Om te vermijden dat de aarde in de plantput te veel uitdroogt, kunt u bijvoorbeeld telkens vijf plantputten graven, dan vijf bomen planten, enzovoort.

plantgat graven plantgat met boom

Aanplant

(Klein) bosplantsoen vangt maar zeer weinig wind en kan u zonder steunstaak planten. Groter bosplantsoen en hoogstammen voorziet u best van een steunstaak. Net na de aanplanting zijn de wortels nog onvoldoende verankerd om voldoende steun te kunnen bieden bij felle wind.

Meestal worden bomen verankerd met boomband aan één of meerdere lange palen (2 m). Dergelijke palen moeten tot onder de kruin blijven. Bij een goede constructie zorgt een dergelijke verankering voor een grote stabiliteit. Nadeel is echter dat de boom niet aangemoedigd wordt om een sterke stam te ontwikkelen die recht moet blijven na het verwijderen van de paal wat soms een probleem kan opleveren. Om dit te verhelpen en toch een voldoende stabiliteit van de wortels te garanderen, worden ook kortere “kniepalen” gebruikt. Deze zogenaamde kniepalen leggen de wortels vast op dezelfde manier als lange palen, maar zorgen er tegelijk voor dat de boom de windbelasting tenminste gedeeltelijk ervaart en daardoor trekwortels vormt aan de windzijde. Hij wortelt ook sneller en beter en wordt mede daardoor minder gevoelig voor windworp. Door het gebruik van kniepalen wordt de vorming van reactiehout in het onderste deel van de stam en op de hoofdwortels gestimuleerd, wat de natuurlijke situatie benadert.

Voor kniepalen kan als stelregel genomen worden dat het bovengrondse deel ongeveer 1/3 van de stamlengte is, met een minimum van 60 cm. De totale lengte van de gebruikte palen is verder afhankelijk van de diepte van de plantput. Ze worden het best 30 cm in de vaste bodem onder de plantput geslagen. Voor een kniepaal die 60 cm boven het maaiveld uitsteekt en een plantput van 50 cm diepte moet dus een paal met een totale lengte van 60 + 50 + 30 = 140 cm genomen worden.
Afhankelijk van de situatie kunnen één, twee of drie boompalen gebruikt worden. Bomen met naakte wortel kunnen met één paal stevig vast gezet worden. Voor kluitbomen zijn minstens twee palen nodig. Als slechts één boompaal gebruikt wordt, moet deze aan de overheersende windzijde geplaatst worden, zodat de stam door de wind wordt weggeduwd van de paal. Meestal is dit west of zuidwest. Worden twee palen gebruikt, dan staan deze loodrecht op de overheersende windrichting. Bij lijnbeplantingen worden beide boompalen ook vaak in de lijn van de beplanting gezet. Drie palen komen in een driehoeksverband rond de boom. Als drie palen gebruikt worden, kunnen deze net onder de kop aan elkaar vastgemaakt worden met horizontale latten of halfronde palen. Dit zorgt voor extra stevigheid, zeker bij het gebruik van grotere plantmaten. De boompalen hellen het best iets weg van de boom. Dit vermindert het risico op beschadiging van de stam.

Om het planten efficiënter te laten verlopen, is het aangewezen om minstens één boompaal al vóór de eigenlijke aanplanting aan te brengen op de plantplaats. Het is de bedoeling dat de boom in het midden van de plantput komt, niet de boompaal. Het wortelgestel of de kluit moet tussen de boompalen passen en de paal moet minstens 25 cm verwijderd zijn van de boom. Boom en steunpaal worden samen geplant.

Boren in plantgat Steunpaal inkloppen plantgat met steunpaal en boom

Bij het opvullen van de plantput moet de boom licht op en neer geschud worden, zodat de losse grond zich goed verspreidt tussen de wortels en er geen grote luchtholtes ontstaan. Steek de spade rondom loodrecht in de zijwand en maak die zijwand met een draaiende beweging los. Zo vermijd je een versmeerde, ondoordringbare wand. Als het plantgat eenmaal is opgevuld, wordt de grond voorzichtig aangedrukt met de voet. Vermijd hard te stampen, hierdoor zou de grond te sterk verdicht kunnen worden hetgeen wortelgroei bemoeilijkt, en wortels zouden beschadigd kunnen worden.

plantgat opgevuld

Het aanbinden van de boom aan de boompaal kan gebeuren met verschillende materialen die de bast niet beschadigen. Het meest gebruikte materiaal is rubber, maar ook het meer ecologisch verantwoorde kokosband wordt gebruikt, vooral als er meerdere boompalen zijn. Het aanbinden gebeurt zo dicht mogelijk tegen de kop van de paal (max. 5 cm). Zo is de kans op beschadiging door de kop van de paal zo klein mogelijk. Het aanbinden moet voldoende strak gebeuren om de nodige stabiliteit te verzekeren, maar niet té strak, zodat op termijn geen insnoering optreedt en de boom nog wat bewegingsvrijheid heeft. Dit komt de vorming van reactiehout en trekwortels ten goede. Om rechtstreeks contact tussen paal en boom te vermijden, wordt de boomband vaak in een achtvorm om de boom geslagen. Om te vermijden dat boombindsel naar beneden zakt, bevestig je dit best met een nietje of nageltje in de steunstaak. Normaal gezien kan de boomband na twee à drie groeiseizoenen verwijderd worden. Als de paal geen gevaar vormt voor beschadiging van de stam, kan je die eventueel nog laten staan als bescherming tegen de landbouwmachines.

rij met plantgaten

Voorzie gepaste vee-bescherming indien dieren grazen op het perceel. Zie ook de kennisfiche rond boombescherming.

boombescherming

Extra bemesting bij de aanplanting is niet nodig, tenzij een bodemonderzoek bepaalde gebreken heeft aangetoond. Een dosis compost of stalmest bij bv. Fruitbomen kan desalniettemin gunstig zijn, ook om voldoende water vast te houden tijdens het eerste seizoen. Om de ontwikkeling van mycorrhiza-schimmels te stimuleren, kan een laag houtsnippers op de boomspiegel aangebracht worden.

Bij plantgoed met een goede kwaliteit is er al op de kwekerij voor gezorgd dat de kroon en de wortelkluit in evenwicht zijn en dat er geen probleemtakken meer aanwezig zijn. Correctiesnoei bij de aanplanting is in principe dus niet nodig. Enkel takken die tijdens het transport, de opslag of het planten beschadigd zijn, kunnen gesnoeid worden. Dit wordt vermeden door het plantgoed met de nodige zorg te behandelen.

Bronnen

  • ANB en Inverde, 2008. Technisch Vademecum bomen – Harmonisch park- en groenbeheer.
  • Fotomateriaal: Celine Vandevelde en Bert Reubens.