Informatiefiche Voederbomen in de weide

19/02/2021

Bomen op het landbouwbedrijf zijn niets nieuws

Sinds het ontstaan van de landbouw maken bomen en struiken een integraal onderdeel uit van het landbouwbedrijf. Bomen vervulden verschillende functies: ze leverden nuttige producten voor eigen gebruik op de boerderij zoals brand-, gerief- en bouwhout, ze dienden als erfafscheiding en veekering (o.a. windsingels en hagen) en het groene blad en jonge knoppen werden gegeten door het vee. Bomen en struiken waren een wezenlijk onderdeel van een uitgebalanceerd ecosysteem, dat ervoor zorgde dat nutriëntenkringlopen min of meer gesloten werden, en van waaruit vogels en nuttige insecten zich verspreidden (Van Eekeren et al., 2014).

Door schaalvergroting en intensifiëring van de landbouw zijn bomen als landschapselementen echter steeds schaarser geworden. Maar nog steeds kunnen juist deze elementen bijdragen aan een verfraaiing van het landschap, beschutting voor mens en dier, meer biodiversiteit en tal van ecosysteemdiensten. Door te kiezen voor houtige gewassen die ook als diervoeder gebruikt kunnen worden, biedt het planten van voederbomen potentieel in silvo-pastorale agroforestry-sytemen (combinatie van grasland met bomen) (Van Eekeren et al., 2014).

Bladeren van bomen en struiken kunnen immers een aanvulling zijn op het rantsoen van koeien, geiten en schapen (Van Eekeren et al., 2014):

  1. Ze vormen een bron van eiwitten, mineralen en sporenelementen.
  2. Veel bomen bevatten secundaire plantenstoffen die een positief effect kunnen hebben op de vertering en de gezondheid van herkauwers.
  3. Bomen werken positief op dierenwelzijn door bescherming tegen weer en wind enerzijds en de mogelijkheid voor diereigen gedrag (zoals knabbelen) anderzijds.

Verder kan een hogere totale opbrengst bekomen worden in mengteelt met andere voedergewassen, en beïnvloeden voederbomen landschap, biodiversiteit en milieu op een positieve manier (Van Eekeren et al., 2014). Voederbomen zijn ook een alternatieve voederbron tijdens periodes van lage voederbeschikbaarheid; dit kan ook belangrijker worden naarmate de effecten van klimaatverandering de gewaspatronen meer beïnvloeden (Smith et al., 2018).

Bron van eiwitten, mineralen en sporenelementen

Voedingsstoffen van bomen concentreren zich in de bladeren. De meeste bladsoorten hebben een eiwitgehalte tussen 150 en 200 g/kg droge stof. In het voorjaar is het eiwitgehalte in het boomblad in het algemeen het hoogste. Daarnaast bevatten ze ook hoge gehalten aan mineralen en sporenelementen, en kunnen ze daarom een interessante aanvulling zijn op het rantsoen, bijvoorbeeld wat koper (Cu) en Selenium (Se) betreft voor koeien, geiten en schapen op voornamelijk grasrantsoen. Gras bevat immers gemiddeld 8,9 mg Cu/kg droge stof, terwijl een melkkoe behoefte heeft aan 12 mg/kg droge stof en jongvee 14-18 mg/kg droge stof. Wat selenium betreft, bevat gras gemiddeld 40 µg Se/kg droge stof, terwijl een melkkoe behoefte heeft aan 150 µg/kg droge stof, en jongvee 100-130 µg/kg droge stof.

De chemische samenstelling en voedingswaarde van het blad zijn echter afhankelijk van boomsoort, samenstelling van het plantmateriaal, oogstperiode, beheer, grondsoort,… . Meer info omtrent de voederwaarde en mineralensamenstelling van verschillende boomsoorten kan u terugvinden op volgende website: http://www.voederbomen.nl/voederwaarden/.

Bij het structureel voederen door middel van voederbomen wordt echter aangeraden om de samenstelling van mineralen en sporenelementen te laten analyseren. Luske & van Eekeren (2015) maakten een samenvatting van de informatie betreffende verteerbare organische stof (Tabel 1), ruwe eiwitgehaltes (Tabel 2) en Cu-concentraties (Tabel 3). In vergelijking met gras is de in vitro organische verteerbaarheid van de verschillende bladsoorten eerder laag (30.6% tot 57.8% voor de bladeren, in vergelijking met 79% voor het gras). Dit kan wellicht gerelateerd worden aan het hoge lignine- en vezelgehalte van de bladeren en/of de aanwezigheid van secundaire plantenstoffen zoals tannines (zie ook verder). De ruwe eiwitgehaltes bedragen 15.7% tot 21.4%; voornamelijk zomerlinde en robinia hebben een hoog eiwitgehalte in vergelijking met gras. De kopergehaltes in de bladeren bedragen 7.7 tot 15.3 mg kg-1, in vergelijking met 8.9 mg kg-1 voor gras. Voornamelijk hazelaar en beuk bevatten hoge gehaltes aan koper. Dit micronutriënt ontbreekt vaak in het ruwvoer voor lacterende koeien en geiten, waardoor het van specifieke interesse is.

Onderstaande tabellen geven aan dat verschillende boomsoorten interessant zijn als voederbomen, vermits ze een alternatieve bron kunnen vormen van eiwitten, en macro- en micronutriënten. De data tonen echter aan dat er een zekere variabiliteit is in bladsamenstelling bij eenzelfde boomsoort, hetgeen mogelijk te wijten is aan verschillen in seizoen, lokale bodemomstandigheden, … (Luske & van Eekeren, 2015).

Tabel 1: In vitro verteerbare organisch stof (%) van boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).
Tabel 1: In vitro verteerbare organisch stof (%) van boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).
Tabel 2: Ruwe eiwitgehaltes (% droge stof) in boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).
Tabel 2: Ruwe eiwitgehaltes (% droge stof) in boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).
Tabel 3: Kopergehaltes (mg kg-1 droge stof) in boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).
Tabel 3: Kopergehaltes (mg kg-1 droge stof) in boombladeren (Gemiddelde, minimum en maximum waardes, en aantal gegevens (n) gevonden in literatuur; Luske & van Eekeren, 2015).

Vandermeulen et al. (2018) geven de chemische samenstelling en in vitro organische stofverteerbaarheid weer van enkele boomsoorten die gebruikt werden in een experiment met een haag van voederbomen (Tabel 4).

Tabel 4: Chemische samenstelling (g kg-1 droge stof) en in vitro organische stof verteerbaarheid (IVOMD) van enkele boomsoorten gebruikt in een experiment met een haag van voederbomen, op verschillende tijdstippen in het seizoen (n = 3) (Vandermeulen et al., 2018). Ook de samenstelling van het grasland (BG; gedomineerd door Lolium perenne, Poa trivialis, Taraxacum spp. en Trifolium repens) wordt weergegeven. OM = organische stof, CP = ruw eiwit, NDF = neutral detergent fiber, ADF = acid detergent fiber (ADF), ADL = acid detergent lignin, IVOMD = in vitro organische stofverteerbaarheid.
Tabel 4: Chemische samenstelling (g kg-1 droge stof) en in vitro organische stof verteerbaarheid (IVOMD) van enkele boomsoorten gebruikt in een experiment met een haag van voederbomen, op verschillende tijdstippen in het seizoen (n = 3) (Vandermeulen et al., 2018). Ook de samenstelling van het grasland (BG; gedomineerd door Lolium perenne, Poa trivialis, Taraxacum spp. en Trifolium repens) wordt weergegeven. OM = organische stof, CP = ruw eiwit, NDF = neutral detergent fiber, ADF = acid detergent fiber (ADF), ADL = acid detergent lignin, IVOMD = in vitro organische stofverteerbaarheid.

Ter info worden in Tabel 5 ook enkele nutritionele parameters weergegeven voor bladeren afkomstig van Gewone es, Zwarte els en katwilg (Luske & Van Eekeren, 2018).

Tabel 5: Nutritionele parameters van bladeren van Gewone es, Zwarte els, en katwilg (Luske et al., 2017a; Luske & Van Eekeren, 2018). De gegevens zijn afkomstig uit volgende studies: Côté & Dawson (1991), Nijman (2002), Rahmann (2004), Smith et al. (unpublished) en Trémolières et al. (1999).
Tabel 5: Nutritionele parameters van bladeren van Gewone es, Zwarte els, en katwilg. NA= geen info beschikbaar. (Luske et al., 2017a; Luske & Van Eekeren, 2018). De gegevens zijn afkomstig uit volgende studies: Côté & Dawson (1991), Nijman (2002), Rahmann (2004), Smith et al. (unpublished) en Trémolières et al. (1999).

Ook Luske et al. (2017b) geven nutritionele parameters weer voor wilg. Zowel eigen data als data uit literatuur werden verzameld (Tabel 6).

Tabel 6: Gemiddelde samenstelling van wilgenbladeren en twijgen: resultaten van eigen metingen en uit literatuur (verschillende wilgensoorten).
Tabel 6: Gemiddelde samenstelling van wilgenbladeren en twijgen: resultaten van eigen metingen en uit literatuur (verschillende wilgensoorten).

Luske et al. (2017b) maakten ook een inschatting van de inname van voederbomen per koe per dag: dit werd ingeschat op 40 g droge stof/koe/dag voor de bladeren, en 36 g droge stof/koe/dag voor de twijgen (uitgaande van een graasintensiteit van gemiddeld 2.5 droogstaande koeien, dit gedurende een periode van 150 dagen, met een 280 m lange voederbomenrij van wilg en els). Door deze informatie te combineren met de informatie betreffende de samenstelling van de bladeren en de twijgen (Tabel 6), werd ook de mogelijke inname van macro- en micro-elementen per koe per dag berekend (Tabel 7). Dit werd vervolgens vergeleken met de dagelijkse behoefte aan deze elementen voor droogstaande koeien (12 kg droge stof/dag) en lacterende koeien (19 kg droge stof/dag). Deze berekeningen tonen dat er een supplementaire inname is van micro- en macro-elementen door de voederbomen, hoewel de hoeveelheid droge stof die via deze voederbomen wordt ingenomen eerder beperkt is. Voor Na, Zn, Mn en Fe bedraagt de inname via voederbomen 2 tot 9% van de dagelijkse behoefte.

Tabel 7: Inname van macro- en micro-elementen per koe per dag (voor bladeren gebaseerd op de eigen verzamelde gegevens, voor de twijgen gebaseerd op de gegevens uit literatuur) (Luske et al., 2017b).
Tabel 7: Inname van macro- en micro-elementen per koe per dag (voor bladeren gebaseerd op de eigen verzamelde gegevens, voor de twijgen gebaseerd op de gegevens uit literatuur) (Luske et al., 2017b).

Luske & van Eekeren (2018) geven aan dat de voorziening van micro-elementen voor vee via de bladeren van voederbomen niet enkel afhangt van de concentratie ervan in het boomblad. Het is tevens afhankelijk van de innamesnelheid enerzijds en het aandeel in het totale rantsoen anderzijds.

Wat de innamesnelheid betreft gebeurde er echter nog niet veel onderzoek. Vaarzen zouden een significant deel van de tijd (5-19% overdag) kunnen besteden aan de inname van verschillende soorten voederbomen en –struiken (Vandermeulen et al., 2016). In een recent experiment van Luske (nog niet gepubliceerd) met droogstaande melkkoeien, werd echter ingeschat dat de hoeveelheid voeder die wordt opgenomen door de koe eerder klein is (<0.5% van de dagelijkse biomassa inname). Voor melkveehouders (koeien en geiten) is de opname van in het bijzonder Cu, Zn en Se belangrijk, omdat het essentiële elementen zijn waarvan er een tekort is in het rantsoen indien het rantsoen voornamelijk gebaseerd is op gras, kuilgras en/of kuilmaïs. Een hogere inname van micro-elementen vertaalt zich echter niet automatisch in een hogere opname in het dier. Zo zal een hoge concentratie aan S (S > 4.0 mg kg-1 DS) de absorptie van Cu negatief beïnvloeden. Om die reden moeten hoge concentraties van S in bijvoorbeeld katwilg (S. viminalis) vermeden worden, wanneer er een tekort is aan Cu in het rantsoen (CVB, 2005). Een andere bemoeilijkende factor is de concentratie van anti-nutritionele factoren (zoals tannines, zie verder) in de bladeren van voederbomen (Luske & van Eekeren, 2018).

Secundaire plantenstoffen

Planten produceren secundaire plantstoffen om zich minder aantrekkelijk te maken voor insectenvraat en begrazing door herkauwers. Secundaire plantenstoffen kunnen echter ook positief zijn voor de diergezondheid. Voorbeelden zijn:

  • Looistoffen/tannines: Het effect van tannines op ruw eiwit in voeder bij herkauwers is nog niet 100% duidelijk. Tannines kunnen enerzijds eiwitten binden in de pens en er interageren met microbieel leven, waardoor kleine hoeveelheden een positief effect kunnen hebben op de eiwitvertering van herkauwers. Bovendien kan de ammoniak- en methaanuitstoot door herkauwers door de inname van looistoffen verminderen, en werken looistoffen ook ontstekingsremmend en desinfecterend. Opgelet wel: bij te veel looistoffen en een tekort aan eiwit hebben pensmicroben te weinig eiwitten tot hun beschikking waardoor ze inactief worden. De verteerbaarheid kan dus gereduceerd worden en ook de smakelijkheid en innamesnelheid door het dier kunnen beïnvloed worden (Luske & Van Eekeren, 2018).
  • Salicylaten in bijvoorbeeld de bast van de wilg waarvan het geneesmiddel aspirine is afgeleid.
  • Flavonoïden in het blad van een hazelaar wat o.a. ontstekingsremmend kan werken.
  • Slijmstoffen in bijvoorbeeld linde die verzachtend en beschermend kunnen zijn voor het spijsverteringsstelsel.

Voor meer info en een gedetailleerd overzicht van de medicinale en etnobotanische aspecten van (potentiële) voederbomen voor melkvee, verwijzen we u verder naar dit rapport (van Asseldonck, 2012). van Meir (2012) wijst er echter op dat herkauwers geen grote hoeveelheden van eenzelfde houtachtige plant kunnen eten als deze bepaalde secundaire plantstoffen bevatten. Wanneer het aandeel van bomen in het rantsoen echter klein is en uit verschillende boomsoorten bestaat, dan is de kans op vergiftiging zeer klein. Ook van Asseldonck (2012) geeft aan dat voor alle secundaire plantenstoffen geldt dat alles met mate en op het juiste moment goed kan zijn, maar dat te veel niet gezond is. Zij raadt aan om boomsoorten met verschillende inhoudsstoffen aan te planten om op die manier een meer compleet palet aan inhoudsstoffen te verkrijgen, en maakte hiervoor een tabel op waarin per boomsoort wordt opgelijst welke stoffen deze bevat en welke de effecten ervan zijn. Ook Luske & Van Eekeren (2018) geven aan dat voederbomen potentieel hebben, maar dat de samenstelling variabel is, en het aan te raden is om een mengeling van boomsoorten voor voederbomen aan te planten. Op die manier worden de risico’s op inname van anti-nutritionele componenten beperkt, terwijl het rantsoen wordt aangevuld met eiwitten en macro- en micro-elementen.

Dierenwelzijn

Bomen kunnen beschutting bieden tegen wind, regen en zon. Uit de doctoraatsstudie van Van laer (2015) blijkt dat schaduw op de weide tijdens warme omstandigheden het thermisch comfort van melkkoeien, volwassen zoogkoeien en kalveren verhoogt, en bovendien de productiviteit van de melkkoeien verbetert, zelfs in het Belgische klimaat. Ook een artificiële structuur kan bescherming bieden tegen bepaalde weersomstandigheden, maar bijvoorbeeld rundvee zou natuurlijke beschaduwing verkiezen boven artificiële. Ook kippen, van oorsprong bosdieren, zoeken altijd beschutting. Meer info over bomen voor buitenkippen kan u terugvinden in deze brochure. Verbeterde diergezondheid en dierenwelzijn worden door verschillende landbouwers als het meest positieve aspect van voederbomen beschouwd (Luske, 2014).

Boomkeuze

De boomkeuze in een agroforestry-systeem hang in de eerste plaats af van de grondsoort, waterhuishouding,… . De keuze hangt ook af van het doel van de beplanting: fruit/noten, hout, energie, voeder, of een combinatie. Interessante voederbomen zijn wilg, els, es, en hazelaar. Meer info hierover kan worden teruggevonden in deze brochure en hoofdstuk 5 in deze thesis. Verder geeft van Asseldonck (2012) een oplijsting van bomen/struiken waarvan (in natuurreservaten) werd vastgesteld dat runderen er van aten zonder er op kort termijn schade van te ondervinden: o.a. hazelaar, wilg, fruitbomen, es, vlier,… .

Het is belangrijk om bij aanplant van de bomen deze specifiek te beschermen tegen koeien, herten, geiten en/of schapen. Met name geiten en herten vreten de bast van bomen meteen af waarna de meeste bomen dood gaan. Het gebruik van beschermkokers is aan te raden als er veel wild (konijnen, hazen, reeën) in de buurt zit. Meer info hierover verwijzen we naar de fiche ‘Hoe beschermt u de bomen best, afhankelijk van de diersoort en tegen welke prijs?’ en naar de website van de Boomgaardenstichting (‘Raadgevingen’ > ‘Bescherming’).

Oogst

Er zijn verschillende mogelijkheden om de voederbomen te oogsten (van Eekeren et al., 2014):

  • Driedimensionaal grazen: De dieren eten rechtstreeks van de bomen/struiken. Met koeien kan dit goed werken door de draad al dan niet dichter bij de bomen of struiken te plaatsen. Met geiten is dit systeem minder aangewezen, omdat de bomen tot op de bast gestript worden waarna ze niet meer uitlopen. Wat wilgen betreft, zijn niet alle cultivars geschikt als voederboom voor melkvee. Cultivars specifiek voor biomassaproductie groeien te snel, waardoor de nieuwe scheuten snel te dik worden op graashoogte (Luske et al., 2017b).
  • Machinaal verticaal oogsten: Een tractor met heggenschaar of maaibalk kan de zijkant van een houtkant of heg knippen of maaien. Na het knippen kan het meteen gevoerd of ingekuild worden. Voordeel is dat de boom in de lengte verder kan groeien, en dat alleen de blaadjes met jonge stengels geoogst worden.
  • Machinaal horizontaal oogsten: Het gewas wordt als geheel afgemaaid; wilg lijkt zich hiervoor het meest geschikt te zijn. Dit zou ook gecombineerd kunnen worden met de teelt van wilg als energiegewas. Het aandeel voer (takken met blad) versus energie (takken zonder blad en bast) zal sterk afhangen van de oogstfrequentie: bij een hogere oogstfrequentie neemt de voeder/energie-verhouding toe.

Conservering

De geoogste bladeren/twijgen kunnen ingekuild worden met bv. gras of maïs. De bladeren kunnen ook gedroogd worden. De effecten van de bewaringsmethode op de smakelijkheid en voedingswaarde van het voeder zijn echter nog niet gekend (Vandermeulen et al., 2018).

Referenties

    • Brantly, S., 2013. Mitigating heat stress in cattle. USDA National Agroforestry Center. Beschikbaar via http://nac.unl.edu/documents/workingtrees/infosheets/HeatStressCattleInfoSheetMay2013.pdf
    • Côté, B., Dawson, J.O., 1991. Autumnal allocation of phosphorus in black alder, eastern Cottonwood, and white basswood. Canadian Journal of Forest Research 21, 217–221. https://doi.org/10.1139/x91-026
    • CVB, 2005. Handleiding Mineralenvoorziening; Rundvee, Schapen, Geiten. Commissie Onderzoek Minerale Voeding. Centraal Veevoeder Bureau, Lelystad
    • Luske, B., 2014. Fodder trees for cattle and goats in the Netherlands. Initial stakeholder meeting report – FP7-project Agforward. Beschikbaar via http://www.agforward.eu/index.php/en/fodder-trees-for-cattle-and-goats-in-the-netherlands.html
    • Luske, B., van Eekeren, N., 2015. Potential of fodder trees in high-output dairy systems. Proceedings of the 18th Symposium of the European Grassland Federation, Wageningen, The Netherlands, 15-17 June 2015, p 250-252.
    • Luske, B., van Meir, I., Altinalmazis Kondylis, A., Roelen, S., van Eekeren, N., 2017a. Online voederbomen database voor Europa. Louis Bolk Instituut en Stichting Duinboeren, Nederland. http://www.voederbomen.nl/voederwaarden/. Bezocht op 9/10/2017.
    • Luske, B., van Eekeren, N., Vonk, M., Altinalmazis Kondylis, A., Roelen, S., 2017b. Lessons learned – Agroforestry for ruminants in the Netherlands. AGFORWARD report.
    • Luske, B., van Eekeren, N., 2018. Nutritional potential of fodder trees on clay and sandy soils. Agroforestry Systems 92, 975-986.
    • Nijman, M., 2002. Bomen en struiken als Veevoer. Een alternatief voor het voeren van mineralen en sporenelementen aan biologische melkkoeien. Afstudeerscriptie Hogeschool Delft. Louis Bolk Instituut, Driebergen, Nederland.
    • Rahmann, G., 2004. Gehölzfutter—eine neuwe quelle für die öcologische tiernährung. Landbouforschung Völkenrode Sonderheft 272, 29–42
    • Smith, J., Leach, K., Rinne, M., Kuoppala, K., Padel, S., 2012. Integrating willow-based bioenergy and organic dairy production— the role of tree fodder for feed supplementation. In: Rahmann G, Godinho D (eds) Tackling the future challenges of organic husbandry. Proceedings of the 2nd OAHC, Hamburg
    • Smith, J., Westaway, S., Whistance, L., 2018. Tree fodder in UK livestock systems: opportunities and barriers. Conference Proceedings, EURAF conference Nijmegen, Nederland, Mei 2018.
    • Trémolières, M., Schnitzler, A., Sanchez-Pérez, J.-M., Schmitt, D., 1999. Changes in foliar nutrient content and resorption in Fraxinus excelsior L., Ulmus minor Mill. and Clematis vitalba L. after prevention of floods. Annals of Forest Science 56, 641–650.
    • Van Asseldonck, T., 2012. Medicinale en etnobotanische aspecten van (potentiële) voederbomen voor melkvee: een adviesrapport. Beschikbaar via http://www.voederbomen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2012/04/Medicinale-en-etnobotanische-aspecten-van-potentiële-voederbomen-voor-melkvee.pdf
    • ·Vandermeulen, S., Ramírez-Restrepo, C. A., Beckers, Y., Claessens, H., Bindelle, J., 2018. Agroforestry for ruminants: a review of trees and shrubs as fodder in silvopastoral temperate and tropical production systems. Animal Production Science 58, 767-777.
    • Van Eekeren, N., Luske, B., Vonk, M., Anssems, E., 2014. Voederbomen in de landbouw: Meer waarde per hectare door multifunctioneel landgebruik. Louis Bolck Instituut, 30 p. Beschikbaar via http://www.voederbomen.nl/wordpress/wp-content/uploads/2014/11/Voederbomen-in-de-landbouw-brochure.pdf
    • van Eekeren, N., Luske, B., Vonk, M., Anssems, E., 2015. Voederbomen in trek. V-focus – Vakblad voor adviseurs en bestuurders in de dierlijke sector, jaargang 12, februari 2015.
    • Van laer, 2015. Detection, consequences and prevention of thermal discomfort for cattle kept outdoors in Belgium. PhD thesis, UGent, 202 p.
    • Van Meir, I., 2012. Voederbomen: een verrijking voor het rantsoen? Afstudeerwerkstuk, CAH Vilentum Hogeschool, Dronten. Beschikbaar via http://www.louisbolk.org/downloads/2799.pdf